Opschieten

Présent/Onvoltooid Tegenwoordige tijd (OTT)

Ik schiet op.
Je/U schiet op.opschieten
Hij/Ze/Het schiet op.
We schieten op.
Jullie schieten op.
Ze schieten op.

 

Passé composé/Voltooid Tegenwoordige tijd (VTT)

Ik heb opgeschoten.
Je/U hebt opgeschoten.
Hij/Ze/Het heeft opgeschoten.
We hebben opgeschoten.
Jullie hebben opgeschoten.
Ze hebben opgeschoten.

 

Imparfait + Passé simple/Onvoltooid Verleden Tijd (OVT)

Ik schoot op.
Je/U schoot op.
Hij/Ze/Het schoot op.
We schoten op.
Jullie schoten op.
Ze schoten op.

 

Futur simple/Onvoltooid Tegenwoordige Toekomende Tijd (OTTT)

Ik zal opschieten.
Je/U zal opschieten.
Hij/Ze/Het zal opschieten.
We zullen opschieten.
Jullie zullen opschieten.
Ze zullen opschieten.

 

Conditionnel présent/Onvoltooid Verleden Toekomende Tijd (OVTT)

Ik zou opschieten.
Je/U zou opschieten.
Hij/Ze/Het zou opschieten.
We zouden opschieten.
Jullie zouden opschieten.
Ze zouden opschieten.

PRONONCIATION : (C.Vijverman)

Laissez un petit commentaire ! ;-)

Ce site utilise Akismet pour réduire les indésirables. En savoir plus sur comment les données de vos commentaires sont utilisées.