CONJUGAISON :
Présent/Onvoltooid Tegenwoordige tijd (OTT)
Ik doe aan sport.
Je/U doet aan sport.
Hij/Ze/Het doet aan sport.
We doen aan sport.
Jullie doen aan sport.
Ze doen aan sport.
Passé composé/Voltooid Tegenwoordige tijd (VTT)
Ik heb aan sport gedaan.
Je/U hebt aan sport gedaan.
Hij/Ze/Het heeft aan sport gedaan.
We hebben aan sport gedaan.
Jullie hebben aan sport gedaan.
Ze hebben aan sport gedaan.
Imparfait + Passé simple/Onvoltooid Verleden Tijd (OVT)
Ik deed aan sport.
Je/U deed aan sport.
Hij/Ze/Het deed aan sport.
We deden aan sport.
Jullie deden aan sport.
Ze deden aan sport.
Futur simple/Onvoltooid Tegenwoordige Toekomende Tijd (OTTT)
Ik zal aan sport doen.
Je/U zal aan sport doen.
Hij/Ze/Het zal aan sport doen.
We zullen aan sport doen.
Jullie zullen aan sport doen.
Ze zullen aan sport doen.
Conditionnel présent/Onvoltooid Verleden Toekomende Tijd (OVTT)
Ik zou aan sport doen.
Je/U zou aan sport doen.
Hij/Ze/Het zou aan sport doen.
We zouden aan sport doen.
Jullie zouden aan sport doen.
Ze zouden aan sport doen.
PRONONCIATION : (C.Vijverman)