Présent/Onvoltooid Tegenwoordige tijd (OTT)
Ik bel.
Je/U belt.
Hij/Ze/Het belt.
We bellen.
Jullie bellen.
Ze bellen.
Passé composé/Voltooid Tegenwoordige tijd (VTT)
Ik heb gebeld.
Je/U hebt gebeld
Hij/Ze/Het heeft gebeld
We hebben gebeld
Jullie hebben gebeld
Ze hebben gebeld
Imparfait + Passé simple/Onvoltooid Verleden Tijd (OVT)
Ik belde.
Je/U belde.
Hij/Ze/Het belde.
We belden.
Jullie belden.
Ze belden.
Futur simple/Onvoltooid Tegenwoordige Toekomende Tijd (OTTT)
Ik zal bellen.
Je/U zal bellen.
Hij/Ze/Het zal bellen.
We zullen bellen.
Jullie zullen bellen.
Ze zullen bellen.
Conditionnel présent/Onvoltooid Verleden Toekomende Tijd (OVTT)
Ik zou bellen
Je/U zou bellen.
Hij/Ze/Het zou bellen.
We zouden bellen.
Jullie zouden bellen.
Ze zouden bellen.
PRONONCIATION : (C.Vijverman)