Présent/Onvoltooid Tegenwoordige tijd (OTT)
Ik drink. Je/U drinkt.
Hij/Ze/Het drinkt.
We drinken.
Jullie drinken.
Ze drinken.
Passé composé/Voltooid Tegenwoordige tijd (VTT)
Ik heb gedronken.
Je/U hebt gedronken.
Hij/Ze/Het heeft gedronken.
We hebben gedronken.
Jullie hebben gedronken.
Ze hebben gedronken.
Imparfait + Passé simple/Onvoltooid Verleden Tijd (OVT)
Ik dronk.
Je/U dronk.
Hij/Ze/Het dronk.
We dronken.
Jullie dronken.
Ze dronken.
Futur simple/Onvoltooid Tegenwoordige Toekomende Tijd (OTTT)
Ik zal drinken.
Je/U zal drinken.
Hij/Ze/Het zal drinken.
We zullen drinken.
Jullie zullen drinken.
Ze zullen drinken.
Conditionnel présent/Onvoltooid Verleden Toekomende Tijd (OVTT)
Ik zou drinken.
Je/U zou drinken.
Hij/Ze/Het zou drinken.
We zouden drinken.
Jullie zouden drinken.
Ze zouden drinken.
PRONONCIATION : (C.Vijverman)