Hopen

Présent/Onvoltooid Tegenwoordige tijd (OTT)

Ik hoop.
Je/U hoopt.
Hij/Ze/Het hoopt.
We hopen.
Jullie hopen.
Ze hopen.

 

Passé composé/Voltooid Tegenwoordige tijd (VTT)

Ik heb gehoopt.
 Je/U hebt gehoopt.
Hij/Ze/Het heeft gehoopt.
We hebben gehoopt.
Jullie hebben gehoopt.
Ze hebben gehoopt.

 

Imparfait + Passé simple/Onvoltooid Verleden Tijd (OVT)

Ik hoopte.
Je/U hoopte.
Hij/Ze/Het hoopte.
We hoopten.
Jullie hoopten.
Ze hoopten.

 

Futur simple/Onvoltooid Tegenwoordige Toekomende Tijd (OTTT)

Ik zal hopen.
Je/U zal hopen.
Hij/Ze/Het zal hopen.
We zullen hopen.
Jullie zullen hopen.
Ze zullen hopen.

 

Conditionnel présent/Onvoltooid Verleden Toekomende Tijd (OVTT)

Ik zou hopen.
Je/U zou hopen.
Hij/Ze/Het zou hopen.
We zouden hopen.
Jullie zouden hopen.
Ze zouden hopen.

PRONONCIATION : (C.Vijverman)

Laissez un petit commentaire ! ;-)

Ce site utilise Akismet pour réduire les indésirables. En savoir plus sur comment les données de vos commentaires sont utilisées.