Horen

horenPrésent/Onvoltooid Tegenwoordige tijd (OTT)

Ik hoor.
Je/U hoort.
Hij/Ze/Het hoort.
We horen.
Jullie horen.
Ze horen.

 

Passé composé/Voltooid Tegenwoordige tijd (VTT)

Ik heb gehoord.
Je/U hebt gehoord.
Hij/Ze/Het heeft gehoord.
We hebben gehoord.
Jullie hebben gehoord.
Ze hebben gehoord.

 

Imparfait + Passé simple/Onvoltooid Verleden Tijd (OVT)

Ik hoorde.
Je/U hoorde.
Hij/Ze/Het hoorde.
We hoorden.
Jullie hoorden.
Ze hoorden.

 

Futur simple/Onvoltooid Tegenwoordige Toekomende Tijd (OTTT)

Ik zal horen.
Je/U zal horen.
Hij/Ze/Het zal horen.
We zullen horen.
Jullie zullen horen.
Ze zullen horen.

 

Conditionnel présent/Onvoltooid Verleden Toekomende Tijd (OVTT)

Ik zou horen.
Je/U zou horen.
Hij/Ze/Het zou horen.
We zouden horen.
Jullie zouden horen.
Ze zouden horen.

PRONONCIATION : (C.Vijverman)

Laissez un petit commentaire ! ;-)

Ce site utilise Akismet pour réduire les indésirables. En savoir plus sur comment les données de vos commentaires sont utilisées.