Présent/Onvoltooid Tegenwoordige tijd (OTT)
Ik kook.
Je/U kookt.
Hij/Ze/Het kookt.
We koken.
Jullie koken.
Ze koken.
Passé composé/Voltooid Tegenwoordige tijd (VTT)
Ik heb gekookt.
Je/U hebt gekookt.
Hij/Ze/Het heeft gekookt.
We hebben gekookt.
Jullie hebben gekookt.
Ze hebben gekookt.
Imparfait + Passé simple/Onvoltooid Verleden Tijd (OVT)
Ik kookte.
Je/U kookte.
Hij/Ze/Het kookte.
We kookten.
Jullie kookten.
Ze kookten.
Futur simple/Onvoltooid Tegenwoordige Toekomende Tijd (OTTT)
Ik zal koken.
Je/U zal koken.
Hij/Ze/Het zal koken.
We zullen koken.
Jullie zullen koken.
Ze zullen koken.
Conditionnel présent/Onvoltooid Verleden Toekomende Tijd (OVTT)
Ik zou koken.
Je/U zou koken.
Hij/Ze/Het zou koken.
We zouden koken.
Jullie zouden koken.
Ze zouden koken.
PRONONCIATION : (C.Vijverman)