Présent/Onvoltooid Tegenwoordige tijd (OTT)
Ik koop.
Je/U koopt.
Hij/Ze/Het koopt.
We kopen.
Jullie kopen.
Ze kopen.
Passé composé/Voltooid Tegenwoordige tijd (VTT)
Ik heb gekocht.
Je/U hebt gekocht.
Hij/Ze/Het heeft gekocht.
We hebben gekocht.
Jullie hebben gekocht.
Ze hebben gekocht.
Imparfait + Passé simple/Onvoltooid Verleden Tijd (OVT)
Ik kocht.
Je/U kocht.
Hij/Ze/Het kocht.
We kochten.
Jullie kochten.
Ze kochten.
Futur simple/Onvoltooid Tegenwoordige Toekomende Tijd (OTTT)
Ik zal kopen.
Je/U zal kopen.
Hij/Ze/Het zal kopen.
We zullen kopen.
Jullie zullen kopen.
Ze zullen kopen.
Conditionnel présent/Onvoltooid Verleden Toekomende Tijd (OVTT)
Ik zou kopen.
Je/U zou kopen.
Hij/Ze/Het zou kopen.
We zouden kopen.
Jullie zouden kopen.
Ze zouden kopen.