Kunnen

Présent/Onvoltooid Tegenwoordige tijd (OTT)

Ik kan.
Je/U kan/kunt.
Hij/Ze/Het kan.
We kunnen.
Jullie kunnen.
Ze kunnen.

 

Passé composé/Voltooid Tegenwoordige tijd (VTT)

Ik heb gekund.
Je/U hebt gekund.
Hij/Ze/Het heeft gekund.
We hebben gekund.
Jullie hebben gekund.
Ze hebben gekund.

 

Imparfait + Passé simple/Onvoltooid Verleden Tijd (OVT)

Ik kon.
Je/U kon.
Hij/Ze/Het kon.
We konden.
Jullie konden.
Ze konden.

 

Futur simple/Onvoltooid Tegenwoordige Toekomende Tijd (OTTT)

Ik zal kunnen.
Je/U zal kunnen.
Hij/Ze/Het zal kunnen.
We zullen kunnen.
Jullie zullen kunnen.
Ze zullen kunnen.

 

Conditionnel présent/Onvoltooid Verleden Toekomende Tijd (OVTT)

Ik zou kunnen.
Je/U zou kunnen.
Hij/Ze/Het zou kunnen.
We zouden kunnen.
Jullie zouden kunnen.
Ze zouden kunnen.

PRONONCIATION : (C.Vijverman)

Laissez un petit commentaire ! ;-)

Ce site utilise Akismet pour réduire les indésirables. En savoir plus sur comment les données de vos commentaires sont utilisées.