Présent/Onvoltooid Tegenwoordige tijd (OTT)
Ik lach.
Je/U lacht.
Hij/Ze/Het lacht.
We lachen.
Jullie lachen.
Ze lachen.
Passé composé/Voltooid Tegenwoordige tijd (VTT)
Ik heb gelachen.
Je/U hebt gelachen.
Hij/Ze/Het heeft gelachen.
We hebben gelachen.
Jullie hebben gelachen.
Ze hebben gelachen.
Imparfait + Passé simple/Onvoltooid Verleden Tijd (OVT)
Ik lachte.
Je/U lachte.
Hij/Ze/Het lachte.
We lachten.
Jullie lachten.
Ze lachten.
Futur simple/Onvoltooid Tegenwoordige Toekomende Tijd (OTTT)
Ik zal lachen.
Je/U zal lachen.
Hij/Ze/Het zal lachen.
We zullen lachen.
Jullie zullen lachen.
Ze zullen lachen.
Conditionnel présent/Onvoltooid Verleden Toekomende Tijd (OVTT)
Ik zou lachen.
Je/U zou lachen.
Hij/Ze/Het zou lachen.
We zouden lachen.
Jullie zouden lachen.
Ze zouden lachen.
PRONONCIATION : (C.Vijverman)