Lachen

Présent/Onvoltooid Tegenwoordige tijd (OTT)lachen

Ik lach.
Je/U lacht.
Hij/Ze/Het lacht.
We lachen.
Jullie lachen.
Ze lachen.

 

Passé composé/Voltooid Tegenwoordige tijd (VTT)

Ik heb gelachen.
Je/U hebt gelachen.
Hij/Ze/Het heeft gelachen.
We hebben gelachen.
Jullie hebben gelachen.
Ze hebben gelachen.

 

Imparfait + Passé simple/Onvoltooid Verleden Tijd (OVT)

Ik lachte.
Je/U lachte.
Hij/Ze/Het lachte.
We lachten.
Jullie lachten.
Ze lachten.

 

Futur simple/Onvoltooid Tegenwoordige Toekomende Tijd (OTTT)

Ik zal lachen.
Je/U zal lachen.
Hij/Ze/Het zal lachen.
We zullen lachen.
Jullie zullen lachen.
Ze zullen lachen.

 

Conditionnel présent/Onvoltooid Verleden Toekomende Tijd (OVTT)

Ik zou lachen.
Je/U zou lachen.
Hij/Ze/Het zou lachen.
We zouden lachen.
Jullie zouden lachen.
Ze zouden lachen.

PRONONCIATION : (C.Vijverman)

Laissez un petit commentaire ! ;-)

Ce site utilise Akismet pour réduire les indésirables. En savoir plus sur comment les données de vos commentaires sont utilisées.