Présent/Onvoltooid Tegenwoordige tijd (OTT)
Ik leef.
Je/U leeft.
Hij/Ze/Het leeft.
We leven.
Jullie leven.
Ze leven.
Passé composé/Voltooid Tegenwoordige tijd (VTT)
Ik heb geleefd.
Je/U hebt geleefd.
Hij/Ze/Het heeft geleefd.
We hebben geleefd.
Jullie hebben geleefd.
Ze hebben geleefd.
Imparfait + Passé simple/Onvoltooid Verleden Tijd (OVT)
Ik leefde.
Je/U leefde.
Hij/Ze/Het leefde.
We leefden.
Jullie leefden.
Ze leefden.
Futur simple/Onvoltooid Tegenwoordige Toekomende Tijd (OTTT)
Ik zal leven.
Je/U zal leven.
Hij/Ze/Het zal leven.
We zullen leven.
Jullie zullen leven.
Ze zullen leven.
Conditionnel présent/Onvoltooid Verleden Toekomende Tijd (OVTT)
Ik zou leven.
Je/U zou leven.
Hij/Ze/Het zou leven.
We zouden leven.
Jullie zouden leven.
Ze zouden leven.
PRONONCIATION : (C.Vijverman)