Paardrijden

Présent/Onvoltooid Tegenwoordige tijd (OTT)

Ik rijd paard.
Je/U rijdt paard.
Hij/Ze/Het rijdt paard.
We rijden paard.
Jullie rijden paard.
Ze rijden paard.

 

Passé composé/Voltooid Tegenwoordige tijd (VTT)

Ik heb paardgereden.
Je/U hebt paardgereden.
Hij/Ze/Het heeft paardgereden.
We hebben paardgereden.
Jullie hebben paardgereden.
Ze hebben paardgereden.

 

Imparfait + Passé simple/Onvoltooid Verleden Tijd (OVT)

Ik reed paard.
Je/U reed paard.
Hij/Ze/Het reed paard.
We reden paard.
Jullie reden paard.
Ze reden paard.

 

Futur simple/Onvoltooid Tegenwoordige Toekomende Tijd (OTTT)

Ik zal paardrijden.
Je/U zal paardrijden.
Hij/Ze/Het zal paardrijden.
We zullen paardrijden.
Jullie zullen paardrijden.
Ze zullen paardrijden.

 

Conditionnel présent/Onvoltooid Verleden Toekomende Tijd (OVTT)

Ik zou paardrijden.
Je/U zou paardrijden.
Hij/Ze/Het zou paardrijden.
We zouden paardrijden.
Jullie zouden paardrijden.
Ze zouden paardrijden.

PRONONCIATION : (C.Vijverman)

Laissez un petit commentaire ! ;-)

Ce site utilise Akismet pour réduire les indésirables. En savoir plus sur comment les données de vos commentaires sont utilisées.