Spelen

Présent/Onvoltooid Tegenwoordige tijd (OTT)spelen

Ik speel.
Je/U speelt.
Hij/Ze/Het speelt.
We spelen.
Jullie spelen.
Ze spelen.

Passé composé/Voltooid Tegenwoordige tijd (VTT)

Ik heb gespeeld.
Je/U hebt gespeeld.
Hij/Ze/Het heeft gespeeld.
We hebben gespeeld.
Jullie hebben gespeeld.
Ze hebben gespeeld.

Imparfait + Passé simple/Onvoltooid Verleden Tijd (OVT)

Ik speelde.
Je/U speelde.
Hij/Ze/Het speelde.
We speelden.
Jullie speelden.
Ze speelden.

Futur simple/Onvoltooid Tegenwoordige Toekomende Tijd (OTTT)

Ik zal spelen.
Je/U zal spelen.
Hij/Ze/Het zal spelen.
We zullen spelen.
Jullie zullen spelen.
Ze zullen spelen.

Conditionnel présent/Onvoltooid Verleden Toekomende Tijd (OVTT)

Ik zou spelen.
Je/U zou spelen.
Hij/Ze/Het zou spelen.
We zouden spelen.
Jullie zouden spelen.
Ze zouden spelen.

PRONONCIATION : (C.Vijverman)

Laissez un petit commentaire ! ;-)

Ce site utilise Akismet pour réduire les indésirables. En savoir plus sur comment les données de vos commentaires sont utilisées.