Spreken

Présent/Onvoltooid Tegenwoordige tijd (OTT)4 comp. spreken

Ik spreek.
Je/U spreekt.
Hij/Ze/Het spreekt.
We spreken.
Jullie spreken.
Ze spreken.

Passé composé/Voltooid Tegenwoordige tijd (VTT)

Ik heb gesproken.
Je/U hebt gesproken.
Hij/Ze/Het heeft gesproken.
We hebben gesproken.
Jullie hebben gesproken.
Ze hebben gesproken.

Imparfait + Passé simple/Onvoltooid Verleden Tijd (OVT)

Ik sprak.
Je/U sprak.
Hij/Ze/Het sprak.
We spraken.
Jullie spraken.
Ze spraken.

Futur simple/Onvoltooid Tegenwoordige Toekomende Tijd (OTTT)

Ik zal spreken.
Je/U zal spreken.
Hij/Ze/Het zal spreken.
We zullen spreken.
Jullie zullen spreken.
Ze zullen spreken.

Conditionnel présent/Onvoltooid Verleden Toekomende Tijd (OVTT)

Ik zou spreken.
Je/U zou spreken.
Hij/Ze/Het zou spreken.
We zouden spreken.
Jullie zouden spreken.
Ze zouden spreken.

Laissez un petit commentaire ! ;-)

Ce site utilise Akismet pour réduire les indésirables. En savoir plus sur comment les données de vos commentaires sont utilisées.