Turnen

Présent/Onvoltooid Tegenwoordige tijd (OTT)

Ik turn.turnen
Je/U turnt.
Hij/Ze/Het turnt.
We turnen.
Jullie turnen.
Ze turnen.

Passé composé/Voltooid Tegenwoordige tijd (VTT)

Ik heb geturnd.
Je/U hebt geturnd.
Hij/Ze/Het heeft geturnd.
We hebben geturnd.
Jullie hebben geturnd.
Ze hebben geturnd.

Imparfait + Passé simple/Onvoltooid Verleden Tijd (OVT)

Ik turnde.
Je/U turnde.
Hij/Ze/Het turnde.
We turnden.
Jullie turnden.
Ze turnden.

Futur simple/Onvoltooid Tegenwoordige Toekomende Tijd (OTTT)

Ik zal turnen.
Je/U zal turnen.
Hij/Ze/Het zal turnen.
We zullen turnen.
Jullie zullen turnen.
Ze zullen turnen.

Conditionnel présent/Onvoltooid Verleden Toekomende Tijd (OVTT)

Ik zou turnen.
Je/U zou turnen.
Hij/Ze/Het zou turnen.
We zouden turnen.
Jullie zouden turnen.
Ze zouden turnen.

Laissez un petit commentaire ! ;-)

Ce site utilise Akismet pour réduire les indésirables. En savoir plus sur comment les données de vos commentaires sont utilisées.