Vliegen

Présent/Onvoltooid Tegenwoordige tijd (OTT)vliegen

Ik vlieg.
Je/U vliegt.
Hij/Ze/Het vliegt.
We vliegen.
Jullie vliegen.
Ze vliegen.

Passé composé/Voltooid Tegenwoordige tijd (VTT)

Ik heb gevlogen.
Je/U hebt gevlogen.
Hij/Ze/Het heeft gevlogen.
We hebben gevlogen.
Jullie hebben gevlogen.
Ze hebben gevlogen.

Imparfait + Passé simple/Onvoltooid Verleden Tijd (OVT)

Ik vloog.
Je/U vloog.
Hij/Ze/Het vloog.
We vlogen.
Jullie vlogen.
Ze vlogen.

Futur simple/Onvoltooid Tegenwoordige Toekomende Tijd (OTTT)

Ik zal vliegen.
Je/U zal vliegen.
Hij/Ze/Het zal vliegen.
We zullen vliegen.
Jullie zullen vliegen.
Ze zullen vliegen.

Conditionnel présent/Onvoltooid Verleden Toekomende Tijd (OVTT)

Ik zou vliegen.
Je/U zou vliegen.
Hij/Ze/Het zou vliegen.
We zouden vliegen.
Jullie zouden vliegen.
Ze zouden vliegen.

PRONONCIATION : (C.Vijverman)

Laissez un petit commentaire ! ;-)

Ce site utilise Akismet pour réduire les indésirables. En savoir plus sur comment les données de vos commentaires sont utilisées.