Les animaux/De dieren De la ferme/Van de boerderij: le boeuf het rund (+eren) le taureau de stier (+en) l’étalon de hengst (+en) la jument de merrie (+s) l’agneau het lam (+meren) le coq de haan (hanen) la dinde de kalkoen (+en) Les oiseaux/De vogels: le pigeon de duif (duiven) l’hirondelle de zwaluw (+en) le moineau de mus (+sen) le hibou de uil (+en) l’aigle de arend (+en) le cygne de zwaan (zwanen) le paon de pauw (+en) l’autruche de struisvogel (+s) Des bois/Van bos: l’écureuil de eekhoorn (+en) Les animaux familiers/ De huisdieren: le poisson rouge de goudvis (+sen) Du zoo/Van zoo: le kangourou de kangoeroe (+s) le buffle de buffel (+s) le bison de bizon (+s) la panthère de panter (+s) Aquatiques/Aquatische: l’hippocampe het zeepaardje (+s) le phoque de zeehond (+en) Autres animaux/ Andere dieren: le crapaud de pad (+en) la salamandre de salamander (+s) la chauve-souris de vleermuis (+muizen) le papillon de vlinder (+s) la fourmi de mier (+en) le ver de terre de worm (+en) la coccinelle het lieveheersbeestje (+s) l’escargot de slak (+ken) le scarabée de kever (+s) le 1 000 pattes de duizendpoot (+poten) Partager :FacebookTwitterLinkedInE-mailImprimer