Présent/Onvoltooid Tegenwoordige tijd (OTT)
Ik stel voor.
Je/U stelt voor.
Hij/Ze/Het stelt voor.
We stellen voor.
Jullie stellen voor.
Ze stellen voor.
Passé composé/Voltooid Tegenwoordige tijd (VTT)
Ik heb voorgesteld.
Je/U hebt voorgesteld.
Hij/Ze/Het heeft voorgesteld.
We hebben voorgesteld.
Jullie hebben voorgesteld.
Ze hebben voorgesteld.
Imparfait + Passé simple/Onvoltooid Verleden Tijd (OVT)
Ik stelde voor.
Je/U stelde voor.
Hij/Ze/Het stelde voor.
We stelden voor.
Jullie stelden voor.
Ze stedden voor.
Futur simple/Onvoltooid Tegenwoordige Toekomende Tijd (OTTT)
Ik zal voorstellen.
Je/U zal voorstellen.
Hij/Ze/Het zal voorstellen.
We zullen voorstellen.
Jullie zullen voorstellen.
Ze zullen voorstellen.
Conditionnel présent/Onvoltooid Verleden Toekomende Tijd (OVTT)
Ik zou voorstellen.
Je/U zou voorstellen.
Hij/Ze/Het zou voorstellen.
We zouden voorstellen.
Jullie zouden voorstellen.
Ze zouden voorstellen.
PRONONCIATION : (C.Vijverman)