Présent/Onvoltooid Tegenwoordige tijd (OTT)
Ik vraag.
Je/U vraagt.
Hij/Ze/Het vraagt.
We vragen.
Jullie vragen.
Ze vragen.
Passé composé/Voltooid Tegenwoordige tijd (VTT)
Ik heb gevraagd.
Je/U hebt gevraagd.
Hij/Ze/Het heeft gevraagd.
We hebben gevraagd.
Jullie hebben gevraagd.
Ze hebben gevraagd.
Imparfait + Passé simple/Onvoltooid Verleden Tijd (OVT)
Ik vroeg.
Je/U vroeg.
Hij/Ze/Het vroeg.
We vroegen
Jullie vroegen.
Ze vroegen.
Futur simple/Onvoltooid Tegenwoordige Toekomende Tijd (OTTT)
Ik zal vragen.
Je/U zal vragen.
Hij/Ze/Het zal vragen.
We zullen vragen.
Jullie zullen vragen.
Ze zullen vragen.
Conditionnel présent/Onvoltooid Verleden Toekomende Tijd (OVTT)
Ik zou vragen.
Je/U zou vragen.
Hij/Ze/Het zou vragen.
We zouden vragen.
Jullie zouden vragen.
Ze zouden vragen.