Zien

zienPrésent/Onvoltooid Tegenwoordige tijd (OTT)

Ik zie.
Je/U ziet.
Hij/Ze/Het ziet.
We zien.
Jullie zien.
Ze zien.

Passé composé/Voltooid Tegenwoordige tijd (VTT)

Ik heb gezien.
Je/U hebt gezien.
Hij/Ze/Het heeft gezien.
We hebben gezien.
Jullie hebben gezien.
Ze hebben gezien.

Imparfait + Passé simple/Onvoltooid Verleden Tijd (OVT)

Ik zag.
Je/U zag.
Hij/Ze/Het zag.
We zagen.
Jullie zagen.
Ze zagen.

Futur simple/Onvoltooid Tegenwoordige Toekomende Tijd (OTTT)

Ik zal zien.
Je/U zal zien.
Hij/Ze/Het zal zien.
We zullen zien.
Jullie zullen zien.
Ze zullen zien.

Conditionnel présent/Onvoltooid Verleden Toekomende Tijd (OVTT)

Ik zou zien.
Je/U zou zien.
Hij/Ze/Het zou zien.
We zouden zien.
Jullie zouden zien.
Ze zouden zien.

Laissez un petit commentaire ! ;-)

Ce site utilise Akismet pour réduire les indésirables. En savoir plus sur comment les données de vos commentaires sont utilisées.