Présent/Onvoltooid Tegenwoordige tijd (OTT)
Ik zwem.
Je/U zwemt.
Hij/Ze/Het zwemt.
We zwemmen.
Jullie zwemmen.
Ze zwemmen.
Passé composé/Voltooid Tegenwoordige tijd (VTT)
Ik heb gezwommen.
Je/U hebt gezwommen.
Hij/Ze/Het heeft gezwommen.
We hebben gezwommen.
Jullie hebben gezwommen.
Ze hebben gezwommen.
Imparfait + Passé simple/Onvoltooid Verleden Tijd (OVT)
Ik zwom.
Je/U zwom.
Hij/Ze/Het zwom.
We zwommen.
Jullie zwommen.
Ze zwommen.
Futur simple/Onvoltooid Tegenwoordige Toekomende Tijd (OTTT)
Ik zal zwemmen.
Je/U zal zwemmen.
Hij/Ze/Het zal zwemmen.
We zullen zwemmen.
Jullie zullen zwemmen.
Ze zullen zwemmen.
Conditionnel présent/Onvoltooid Verleden Toekomende Tijd (OVTT)
Ik zou zwemmen.
Je/U zou zwemmen.
Hij/Ze/Het zou zwemmen.
We zouden zwemmen.
Jullie zouden zwemmen.
PRONONCIATION : (C.Vijverman)