Zwemmen

zwemmenPrésent/Onvoltooid Tegenwoordige tijd (OTT)

Ik zwem.
Je/U zwemt.
Hij/Ze/Het zwemt.
We zwemmen.
Jullie zwemmen.
Ze zwemmen.

Passé composé/Voltooid Tegenwoordige tijd (VTT)

Ik heb gezwommen.
Je/U hebt gezwommen.
Hij/Ze/Het heeft gezwommen.
We hebben gezwommen.
Jullie hebben gezwommen.
Ze hebben gezwommen.

Imparfait + Passé simple/Onvoltooid Verleden Tijd (OVT)

Ik zwom.
Je/U zwom.
Hij/Ze/Het zwom.
We zwommen.
Jullie zwommen.
Ze zwommen.

Futur simple/Onvoltooid Tegenwoordige Toekomende Tijd (OTTT)

Ik zal zwemmen.
Je/U zal zwemmen.
Hij/Ze/Het zal zwemmen.
We zullen zwemmen.
Jullie zullen zwemmen.
Ze zullen zwemmen.

Conditionnel présent/Onvoltooid Verleden Toekomende Tijd (OVTT)

Ik zou zwemmen.
Je/U zou zwemmen.
Hij/Ze/Het zou zwemmen.
We zouden zwemmen.
Jullie zouden zwemmen.

PRONONCIATION : (C.Vijverman)

Laissez un petit commentaire ! ;-)

Ce site utilise Akismet pour réduire les indésirables. En savoir plus sur comment les données de vos commentaires sont utilisées.